Neerlandés

Sinónimos detallados de opkloppen en neerlandés

opkloppen:

opkloppen verbo (klop op, klopt op, klopte op, klopten op, opgeklopt)

  1. opkloppen
    overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken; opschroeven; overdreven voorstellen
    • overdrijven verbo (overdrijf, overdrijft, overdreef, overdreven, overdreven)
    • opkloppen verbo (klop op, klopt op, klopte op, klopten op, opgeklopt)
    • opblazen verbo (blaas op, blaast op, blies op, bliezen op, opgeblazen)
    • aandikken verbo (dik aan, dikt aan, dikte aan, dikten aan, aangedikt)
    • opschroeven verbo (schroef op, schroeft op, schroefde op, schroefden op, opgeschroefd)
  2. opkloppen
    overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken; iets overdreven voorstellen
    • overdrijven verbo (overdrijf, overdrijft, overdreef, overdreven, overdreven)
    • opkloppen verbo (klop op, klopt op, klopte op, klopten op, opgeklopt)
    • opblazen verbo (blaas op, blaast op, blies op, bliezen op, opgeblazen)
    • aandikken verbo (dik aan, dikt aan, dikte aan, dikten aan, aangedikt)

Conjugaciones de opkloppen:

o.t.t.
  1. klop op
  2. klopt op
  3. klopt op
  4. kloppen op
  5. kloppen op
  6. kloppen op
o.v.t.
  1. klopte op
  2. klopte op
  3. klopte op
  4. klopten op
  5. klopten op
  6. klopten op
v.t.t.
  1. heb opgeklopt
  2. hebt opgeklopt
  3. heeft opgeklopt
  4. hebben opgeklopt
  5. hebben opgeklopt
  6. hebben opgeklopt
v.v.t.
  1. had opgeklopt
  2. had opgeklopt
  3. had opgeklopt
  4. hadden opgeklopt
  5. hadden opgeklopt
  6. hadden opgeklopt
o.t.t.t.
  1. zal opkloppen
  2. zult opkloppen
  3. zal opkloppen
  4. zullen opkloppen
  5. zullen opkloppen
  6. zullen opkloppen
o.v.t.t.
  1. zou opkloppen
  2. zou opkloppen
  3. zou opkloppen
  4. zouden opkloppen
  5. zouden opkloppen
  6. zouden opkloppen
en verder
  1. ben opgeklopt
  2. bent opgeklopt
  3. is opgeklopt
  4. zijn opgeklopt
  5. zijn opgeklopt
  6. zijn opgeklopt
diversen
  1. klop op!
  2. klopt op!
  3. opgeklopt
  4. opkloppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze