Resumen
Sinónimos en neerlandés: más información...
- pik:
-
pikken:
- pikken; ontfutselen; aftroggelen; inpikken; bietsen; grissen; gappen; afpakken; stelen; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; kapen; roven; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen; grijpen; graaien; achterhouden; wegfutselen
Neerlandés
Sinónimos detallados de pik en neerlandés
pik:
-
de pik
Palabras relacionadas con "pik":
Definiciones relacionadas de "pik":
pikken:
-
pikken
-
pikken
stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen-
verdonkeremanen verbo (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verbo (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
pikken
-
pikken
stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken-
verdonkeremanen verbo (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verbo (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
pikken
stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen-
verdonkeremanen verbo (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
achteroverdrukken verbo (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
wegfutselen verbo
Conjugaciones de pikken:
o.t.t.
- pik
- pikt
- pikt
- pikken
- pikken
- pikken
o.v.t.
- pikte
- pikte
- pikte
- pikten
- pikten
- pikten
v.t.t.
- heb gepikt
- hebt gepikt
- heeft gepikt
- hebben gepikt
- hebben gepikt
- hebben gepikt
v.v.t.
- had gepikt
- had gepikt
- had gepikt
- hadden gepikt
- hadden gepikt
- hadden gepikt
o.t.t.t.
- zal pikken
- zult pikken
- zal pikken
- zullen pikken
- zullen pikken
- zullen pikken
o.v.t.t.
- zou pikken
- zou pikken
- zou pikken
- zouden pikken
- zouden pikken
- zouden pikken
en verder
- is gepikt
- zijn gepikt
diversen
- pik!
- pikt!
- gepikt
- pikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze