Neerlandés

Sinónimos detallados de plan en neerlandés

plan:

plan [de ~] sustantivo

  1. de plan
    het voornemen; de plan; de opzet
  2. de plan
    de planning; de opzet; de plan
  3. de plan
    het project; de plan
  4. de plan
    het niveau; de plan; de laag; het peil; de stand
    • niveau [het ~] sustantivo
    • plan [de ~] sustantivo
    • laag [de ~] sustantivo
    • peil [het ~] sustantivo
    • stand [de ~ (m)] sustantivo
  5. de plan
    het gedrag; de besturing; de houding; de leiding; de rijrichting; de plan

plan [het ~] sustantivo

  1. het plan
    – voorlopig ontwerp van iets 1
    het plan; het opzet; het concept
    – voorlopig ontwerp van iets 1
    • plan [het ~] sustantivo
      • hij legde zijn plan aan de directie voor1
    • opzet [het ~] sustantivo
      • de opzet van het verhaal is niet goed1
    • concept [het ~] sustantivo
      • dit is het concept van mijn verhaal1
  2. het plan
    – uitgewerkte beschrijving of tekening 1
    het plan
    – uitgewerkte beschrijving of tekening 1
    • plan [het ~] sustantivo
      • je moet je precies aan het bouwplan houden1

plan

  1. plan

Palabras relacionadas con "plan":

  • plannen, plans, plantje, plantjes

Sinónimos alternativos de "plan":


Definiciones relacionadas de "plan":

  1. voorlopig ontwerp van iets1
    • hij legde zijn plan aan de directie voor1
  2. uitgewerkte beschrijving of tekening1
    • je moet je precies aan het bouwplan houden1

plan forma de plannen:

plannen verbo (plan, plant, plande, planden, gepland)

  1. plannen
    plannen
    • plannen verbo (plan, plant, plande, planden, gepland)

Conjugaciones de plannen:

o.t.t.
  1. plan
  2. plant
  3. plant
  4. plannen
  5. plannen
  6. plannen
o.v.t.
  1. plande
  2. plande
  3. plande
  4. planden
  5. planden
  6. planden
v.t.t.
  1. heb gepland
  2. hebt gepland
  3. heeft gepland
  4. hebben gepland
  5. hebben gepland
  6. hebben gepland
v.v.t.
  1. had gepland
  2. had gepland
  3. had gepland
  4. hadden gepland
  5. hadden gepland
  6. hadden gepland
o.t.t.t.
  1. zal plannen
  2. zult plannen
  3. zal plannen
  4. zullen plannen
  5. zullen plannen
  6. zullen plannen
o.v.t.t.
  1. zou plannen
  2. zou plannen
  3. zou plannen
  4. zouden plannen
  5. zouden plannen
  6. zouden plannen
en verder
  1. ben gepland
  2. bent gepland
  3. is gepland
  4. zijn gepland
  5. zijn gepland
  6. zijn gepland
diversen
  1. plan!
  2. plant!
  3. gepland
  4. plannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "plannen":


Sinónimos relacionados de plan