Neerlandés
Sinónimos detallados de remmen en neerlandés
remmen:
-
remmen
-
remmen
ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen-
tot staan brengen verbo (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
remmen
-
remmen
– het ding laten stoppen 1
Conjugaciones de remmen:
o.t.t.
- rem
- remt
- remt
- remmen
- remmen
- remmen
o.v.t.
- remde
- remde
- remde
- remden
- remden
- remden
v.t.t.
- heb geremd
- hebt geremd
- heeft geremd
- hebben geremd
- hebben geremd
- hebben geremd
v.v.t.
- had geremd
- had geremd
- had geremd
- hadden geremd
- hadden geremd
- hadden geremd
o.t.t.t.
- zal remmen
- zult remmen
- zal remmen
- zullen remmen
- zullen remmen
- zullen remmen
o.v.t.t.
- zou remmen
- zou remmen
- zou remmen
- zouden remmen
- zouden remmen
- zouden remmen
en verder
- ben geremd
- bent geremd
- is geremd
- zijn geremd
- zijn geremd
- zijn geremd
diversen
- rem!
- remt!
- geremd
- remmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Palabras relacionadas con "remmen":
Definiciones relacionadas de "remmen":
rem:
-
de rem
-
de rem
– onderdeel om voertuig langzamer te laten lopen 1