Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. rijm:
  2. rijmen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de rijm en neerlandés

rijm:

rijm [de ~ (m)] sustantivo

  1. de rijm
    de rijm
    • rijm [de ~ (m)] sustantivo

Palabras relacionadas con "rijm":


rijm forma de rijmen:

rijmen verbo (rijm, rijmt, rijmde, rijmden, gerijmd)

  1. rijmen
    rijmen
    • rijmen verbo (rijm, rijmt, rijmde, rijmden, gerijmd)

Conjugaciones de rijmen:

o.t.t.
  1. rijm
  2. rijmt
  3. rijmt
  4. rijmen
  5. rijmen
  6. rijmen
o.v.t.
  1. rijmde
  2. rijmde
  3. rijmde
  4. rijmden
  5. rijmden
  6. rijmden
v.t.t.
  1. heb gerijmd
  2. hebt gerijmd
  3. heeft gerijmd
  4. hebben gerijmd
  5. hebben gerijmd
  6. hebben gerijmd
v.v.t.
  1. had gerijmd
  2. had gerijmd
  3. had gerijmd
  4. hadden gerijmd
  5. hadden gerijmd
  6. hadden gerijmd
o.t.t.t.
  1. zal rijmen
  2. zult rijmen
  3. zal rijmen
  4. zullen rijmen
  5. zullen rijmen
  6. zullen rijmen
o.v.t.t.
  1. zou rijmen
  2. zou rijmen
  3. zou rijmen
  4. zouden rijmen
  5. zouden rijmen
  6. zouden rijmen
diversen
  1. rijm!
  2. rijmt!
  3. gerijmd
  4. rijmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "rijmen":