Neerlandés
Sinónimos detallados de schakeren en neerlandés
schakeren:
-
schakeren
Conjugaciones de schakeren:
o.t.t.
- schakeer
- schakeert
- schakeert
- schakeeren
- schakeeren
- schakeeren
o.v.t.
- schakeerde
- schakeerde
- schakeerde
- schakeerden
- schakeerden
- schakeerden
v.t.t.
- heb geschakeerd
- hebt geschakeerd
- heeft geschakeerd
- hebben geschakeerd
- hebben geschakeerd
- hebben geschakeerd
v.v.t.
- had geschakeerd
- had geschakeerd
- had geschakeerd
- hadden geschakeerd
- hadden geschakeerd
- hadden geschakeerd
o.t.t.t.
- zal schakeren
- zult schakeren
- zal schakeren
- zullen schakeren
- zullen schakeren
- zullen schakeren
o.v.t.t.
- zou schakeren
- zou schakeren
- zou schakeren
- zouden schakeren
- zouden schakeren
- zouden schakeren
en verder
- ben geschakeerd
- bent geschakeerd
- is geschakeerd
- zijn geschakeerd
- zijn geschakeerd
- zijn geschakeerd
diversen
- schakeer!
- schakeert!
- geschakeerd
- schakerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Palabras relacionadas con "schakeren":
schakeren forma de schaker:
-
de schaker