Neerlandés
Sinónimos detallados de schors en neerlandés
schors:
-
de schors
-
de schors
Palabras relacionadas con "schors":
schors forma de schorsen:
-
schorsen
Conjugaciones de schorsen:
o.t.t.
- schors
- schorst
- schorst
- schorsen
- schorsen
- schorsen
o.v.t.
- schorste
- schorste
- schorste
- schorsten
- schorsten
- schorsten
v.t.t.
- heb geschorst
- hebt geschorst
- heeft geschorst
- hebben geschorst
- hebben geschorst
- hebben geschorst
v.v.t.
- had geschorst
- had geschorst
- had geschorst
- hadden geschorst
- hadden geschorst
- hadden geschorst
o.t.t.t.
- zal schorsen
- zult schorsen
- zal schorsen
- zullen schorsen
- zullen schorsen
- zullen schorsen
o.v.t.t.
- zou schorsen
- zou schorsen
- zou schorsen
- zouden schorsen
- zouden schorsen
- zouden schorsen
en verder
- ben geschorst
- bent geschorst
- is geschorst
- zijn geschorst
- zijn geschorst
- zijn geschorst
diversen
- schors!
- schorst!
- geschorst
- schorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze