Neerlandés
Sinónimos detallados de sprenkelen en neerlandés
sprenkelen:
-
sprenkelen
Conjugaciones de sprenkelen:
o.t.t.
- sprenkel
- sprenkelt
- sprenkelt
- sprenkelen
- sprenkelen
- sprenkelen
o.v.t.
- sprenkelde
- sprenkelde
- sprenkelde
- sprenkelden
- sprenkelden
- sprenkelden
v.t.t.
- heb gesprenkeld
- hebt gesprenkeld
- heeft gesprenkeld
- hebben gesprenkeld
- hebben gesprenkeld
- hebben gesprenkeld
v.v.t.
- had gesprenkeld
- had gesprenkeld
- had gesprenkeld
- hadden gesprenkeld
- hadden gesprenkeld
- hadden gesprenkeld
o.t.t.t.
- zal sprenkelen
- zult sprenkelen
- zal sprenkelen
- zullen sprenkelen
- zullen sprenkelen
- zullen sprenkelen
o.v.t.t.
- zou sprenkelen
- zou sprenkelen
- zou sprenkelen
- zouden sprenkelen
- zouden sprenkelen
- zouden sprenkelen
en verder
- ben gesprenkeld
- bent gesprenkeld
- is gesprenkeld
- zijn gesprenkeld
- zijn gesprenkeld
- zijn gesprenkeld
diversen
- sprenkel!
- sprenkelt!
- gesprenkeld
- prenkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze