Neerlandés
Sinónimos detallados de stoten en neerlandés
stoten:
-
stoten
-
stoten
-
stoten
– er hard tegenaan komen 1 -
stoten
– het eraf duwen 1
Conjugaciones de stoten:
o.t.t.
- stoot
- stoot
- stoot
- stoten
- stoten
- stoten
o.v.t.
- stootte
- stootte
- stootte
- stootten
- stootten
- stootten
v.t.t.
- heb gestoten
- hebt gestoten
- heeft gestoten
- hebben gestoten
- hebben gestoten
- hebben gestoten
v.v.t.
- had gestoten
- had gestoten
- had gestoten
- hadden gestoten
- hadden gestoten
- hadden gestoten
o.t.t.t.
- zal stoten
- zult stoten
- zal stoten
- zullen stoten
- zullen stoten
- zullen stoten
o.v.t.t.
- zou stoten
- zou stoten
- zou stoten
- zouden stoten
- zouden stoten
- zouden stoten
en verder
- ben gestoten
- bent gestoten
- is gestoten
- zijn gestoten
- zijn gestoten
- zijn gestoten
diversen
- stoot!
- stoott!
- gestoten
- stotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het stoten