Neerlandés

Sinónimos detallados de strikken en neerlandés

strikken:

strikken verbo (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

  1. strikken
    strikken; in de val laten lopen
  2. strikken
    binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
    • binden verbo (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • knevelen verbo (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)
    • vastbinden verbo (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • strikken verbo (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
    • vastmaken verbo (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • knopen verbo (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
  3. strikken
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen verbo (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen verbo (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen verbo (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • strikken verbo (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

Conjugaciones de strikken:

o.t.t.
  1. strik
  2. strikt
  3. strikt
  4. strikken
  5. strikken
  6. strikken
o.v.t.
  1. strikte
  2. strikte
  3. strikte
  4. strikten
  5. strikten
  6. strikten
v.t.t.
  1. heb gestrikt
  2. hebt gestrikt
  3. heeft gestrikt
  4. hebben gestrikt
  5. hebben gestrikt
  6. hebben gestrikt
v.v.t.
  1. had gestrikt
  2. had gestrikt
  3. had gestrikt
  4. hadden gestrikt
  5. hadden gestrikt
  6. hadden gestrikt
o.t.t.t.
  1. zal strikken
  2. zult strikken
  3. zal strikken
  4. zullen strikken
  5. zullen strikken
  6. zullen strikken
o.v.t.t.
  1. zou strikken
  2. zou strikken
  3. zou strikken
  4. zouden strikken
  5. zouden strikken
  6. zouden strikken
en verder
  1. ben gestrikt
  2. bent gestrikt
  3. is gestrikt
  4. zijn gestrikt
  5. zijn gestrikt
  6. zijn gestrikt
diversen
  1. strik!
  2. strikt!
  3. gestrikt
  4. strikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "strikken":


strik:

strik [de ~ (m)] sustantivo

  1. de strik
    de strik; schuifknoop

Palabras relacionadas con "strik":