Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. thuis:


Neerlandés

Sinónimos detallados de thuis en neerlandés

thuis:

thuis adv.

  1. thuis
    thuis

thuis [het ~] sustantivo

  1. het thuis
    het huis; het verblijf; de residentie; de woning; het woonhuis; het thuis
  2. het thuis
    het thuis; het heem
    • thuis [het ~] sustantivo
    • heem [het ~] sustantivo

thuis [het ~] sustantivo

  1. het thuis
    – in je woning 1
    het thuis
    – in je woning 1
    • thuis [het ~] sustantivo
      • mijn dochter moet om tien uur thuis zijn1

Definiciones relacionadas de "thuis":

  1. in je woning1
    • mijn dochter moet om tien uur thuis zijn1

Sinónimos relacionados de thuis