Neerlandés
Sinónimos detallados de uitoefenen en neerlandés
uitoefenen:
-
uitoefenen
-
uitoefenen
– het hebben en gebruiken 1 -
uitoefenen
– het in de praktijk brengen 1
Conjugaciones de uitoefenen:
o.t.t.
- oefen uit
- oefent uit
- oefent uit
- oefenen uit
- oefenen uit
- oefenen uit
o.v.t.
- oefende uit
- oefende uit
- oefende uit
- oefenden uit
- oefenden uit
- oefenden uit
v.t.t.
- heb uitgeoefend
- hebt uitgeoefend
- heeft uitgeoefend
- hebben uitgeoefend
- hebben uitgeoefend
- hebben uitgeoefend
v.v.t.
- had uitgeoefend
- had uitgeoefend
- had uitgeoefend
- hadden uitgeoefend
- hadden uitgeoefend
- hadden uitgeoefend
o.t.t.t.
- zal uitoefenen
- zult uitoefenen
- zal uitoefenen
- zullen uitoefenen
- zullen uitoefenen
- zullen uitoefenen
o.v.t.t.
- zou uitoefenen
- zou uitoefenen
- zou uitoefenen
- zouden uitoefenen
- zouden uitoefenen
- zouden uitoefenen
en verder
- ben uitgeoefend
- bent uitgeoefend
- is uitgeoefend
- zijn uitgeoefend
- zijn uitgeoefend
- zijn uitgeoefend
diversen
- oefen uit!
- oefent uit!
- uitgeoefend
- uitoefenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze