Neerlandés
Sinónimos detallados de verteren en neerlandés
verteren:
-
verteren
-
verteren
-
verteren
achteruitgaan; teruggaan; instorten; verteren; bezwijken; verrotten; wegrotten; tenondergaan; vergaan; zinken-
achteruitgaan verbo (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
-
-
verteren
-
verteren
Conjugaciones de verteren:
o.t.t.
- verteer
- verteert
- verteert
- verteren
- verteren
- verteren
o.v.t.
- verteerde
- verteerde
- verteerde
- verteerden
- verteerden
- verteerden
v.t.t.
- heb verteerd
- hebt verteerd
- heeft verteerd
- hebben verteerd
- hebben verteerd
- hebben verteerd
v.v.t.
- had verteerd
- had verteerd
- had verteerd
- hadden verteerd
- hadden verteerd
- hadden verteerd
o.t.t.t.
- zal verteren
- zult verteren
- zal verteren
- zullen verteren
- zullen verteren
- zullen verteren
o.v.t.t.
- zou verteren
- zou verteren
- zou verteren
- zouden verteren
- zouden verteren
- zouden verteren
diversen
- verteer!
- verteert!
- verteerd
- verterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze