Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. voor:


Neerlandés

Sinónimos detallados de voor en neerlandés

voor:

voor adj.

  1. voor
    voor; daarvoor; ervoor
  2. voor
    voor
  3. voor
    voor; voordat; alvorens; eer; aleer; alvoor

voor [de ~] sustantivo

  1. de voor
    – aan de voorkant ervan 1
    de voor
    – aan de voorkant ervan 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • de auto staat altijd voor het huis1
  2. de voor
    – beter of verder dan anderen 1
    de voor
    – beter of verder dan anderen 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • ik ben drie lessen voor1
  3. de voor
    – in plaats van 1
    de voor
    – in plaats van 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • dit is een kwartje voor de moeite1
  4. de voor
    – waar je een voorstander van bent 1
    de voor
    – waar je een voorstander van bent 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • ik ben voor Ajax1
  5. de voor
    – welk doel het heeft 1
    de voor
    – welk doel het heeft 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • dit is geld voor de trein1
  6. de voor
    – wie het krijgt 1
    de voor
    – wie het krijgt 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • dit boek is voor jou1
  7. de voor
    – eerder dan 1
    de voor; voordat
    – eerder dan 1
    • voor [de ~] sustantivo
      • ik was voor jou aan de beurt1
    • voordat
      • voordat het begon te regenen scheen de zon nog1

Palabras relacionadas con "voor":

  • voorst, voorste

Sinónimos alternativos de "voor":


Antónimos de "voor":


Definiciones relacionadas de "voor":

  1. aan de voorkant ervan1
    • de auto staat altijd voor het huis1
  2. beter of verder dan anderen1
    • ik ben drie lessen voor1
  3. in plaats van1
    • dit is een kwartje voor de moeite1
  4. waar je een voorstander van bent1
    • ik ben voor Ajax1
  5. welk doel het heeft1
    • dit is geld voor de trein1
  6. wie het krijgt1
    • dit boek is voor jou1
  7. eerder dan1
    • ik was voor jou aan de beurt1

Sinónimos relacionados de voor