Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. aanhangen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de aanhangen de neerlandés a sueco

aanhangen:

aanhangen [znw.] sustantivo

  1. aanhangen

aanhangen verbo (hang aan, hangt aan, hing aan, hingen aan, aangehangen)

  1. aanhangen (aankoppelen; vastkoppelen)
    koppla ihop; länka samman
    • koppla ihop verbo (kopplar ihop, kopplade ihop, kopplat ihop)
    • länka samman verbo (länker samman, länkte samman, länkt samman)

Conjugaciones de aanhangen:

o.t.t.
  1. hang aan
  2. hangt aan
  3. hangt aan
  4. hangen aan
  5. hangen aan
  6. hangen aan
o.v.t.
  1. hing aan
  2. hing aan
  3. hing aan
  4. hingen aan
  5. hingen aan
  6. hingen aan
v.t.t.
  1. heb aangehangen
  2. hebt aangehangen
  3. heeft aangehangen
  4. hebben aangehangen
  5. hebben aangehangen
  6. hebben aangehangen
v.v.t.
  1. had aangehangen
  2. had aangehangen
  3. had aangehangen
  4. hadden aangehangen
  5. hadden aangehangen
  6. hadden aangehangen
o.t.t.t.
  1. zal aanhangen
  2. zult aanhangen
  3. zal aanhangen
  4. zullen aanhangen
  5. zullen aanhangen
  6. zullen aanhangen
o.v.t.t.
  1. zou aanhangen
  2. zou aanhangen
  3. zou aanhangen
  4. zouden aanhangen
  5. zouden aanhangen
  6. zouden aanhangen
diversen
  1. hang aan!
  2. hangt aan!
  3. aangehangen
  4. aanhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanhangen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
hänga på aanhangen
vara fäst vid aanhangen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
hänga på ophangen; opknopen
koppla ihop aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen koppelen; paren; verbinden
länka samman aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen

Wiktionary: aanhangen


Cross Translation:
FromToVia
aanhangen hålla; hålla fast adhere — To hold, be attached, or devoted

Traducciones relacionadas de aanhangen