Neerlandés

Traducciones detalladas de aflopen de neerlandés a sueco

aflopen:

aflopen verbo (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)

  1. aflopen (ten einde lopen; eindigen)
    komma till ett slut
  2. aflopen (flauw hellend aflopend; vervallen; glooien)
    slutta
    • slutta verbo (sluttar, sluttade, sluttat)
  3. aflopen (verstrijken; voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan)
    passera; ske; förgå; gå förbi; hända
    • passera verbo (passerar, passerade, passerat)
    • ske verbo (sker, skedde, skett)
    • förgå verbo (förgår, förgick, förgått)
    • gå förbi verbo (går förbi, gick förbi, gått förbi)
    • hända verbo (händer, händde, händt)
  4. aflopen (zich begeven naar; koers zetten naar; vervoegen)
    styra mot
    • styra mot verbo (styr mot, styrde mot, styrt mot)
  5. aflopen (teneindelopen; eindigen)
    komma till ro
    • komma till ro verbo (kommer till ro, komm till ro, kommit till ro)

Conjugaciones de aflopen:

o.t.t.
  1. loop af
  2. loopt af
  3. loopt af
  4. lopen af
  5. lopen af
  6. lopen af
o.v.t.
  1. liep af
  2. liep af
  3. liep af
  4. liepen af
  5. liepen af
  6. liepen af
v.t.t.
  1. ben afgelopen
  2. bent afgelopen
  3. is afgelopen
  4. zijn afgelopen
  5. zijn afgelopen
  6. zijn afgelopen
v.v.t.
  1. was afgelopen
  2. was afgelopen
  3. was afgelopen
  4. waren afgelopen
  5. waren afgelopen
  6. waren afgelopen
o.t.t.t.
  1. zal aflopen
  2. zult aflopen
  3. zal aflopen
  4. zullen aflopen
  5. zullen aflopen
  6. zullen aflopen
o.v.t.t.
  1. zou aflopen
  2. zou aflopen
  3. zou aflopen
  4. zouden aflopen
  5. zouden aflopen
  6. zouden aflopen
diversen
  1. loop af!
  2. loopt af!
  3. afgelopen
  4. aflopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aflopen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
förgå aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
gå förbi aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan doorvaren; inhalen; overwaaien; passeren; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voorbijtrekken
hända aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen; voorkomen; zich voordoen
komma till ett slut aflopen; eindigen; ten einde lopen
komma till ro aflopen; eindigen; teneindelopen
passera aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan doorreizen; inhalen; passeren; slagen voor; voorbijgaan; voorbijrijden
ske aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen
slutta aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen
styra mot aflopen; koers zetten naar; vervoegen; zich begeven naar afstevenen; stevenen
- eindigen

Sinónimos de "aflopen":


Antónimos de "aflopen":


Definiciones relacionadas de "aflopen":

  1. ratelen1
    • de wekker loopt af1
  2. er komt een eind aan, het gaat voorbij1
    • de film is bijna afgelopen1
  3. schuin naar beneden lopen1
    • deze straat loopt een beetje af1

Wiktionary: aflopen


Cross Translation:
FromToVia
aflopen löpa ut; gå ut expire — become invalid
aflopen slopa; besegra; avliva; avrätta; dräpa; förnedra; förödmjuka abattre — Traductions à trier suivant le sens
aflopen sluta; fullborda; ända finirachever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser.
aflopen ljuda; låta; tona sonnerrendre un son.

Traducciones relacionadas de aflopen