Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de opbreken de neerlandés a sueco

opbreken:

opbreken [znw.] sustantivo

  1. opbreken
    bryta upp; riva upp

opbreken verbo (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)

  1. opbreken (weggaan; gaan; vertrekken; heengaan; opstappen)
    bryta upp; gå bort; lämna; avresa
    • bryta upp verbo (bryter upp, bröt upp, brutit upp)
    • gå bort verbo (går bort, gick bort, gått bort)
    • lämna verbo (lämnar, lämnade, lämnat)
    • avresa verbo (avreser, avreste, avrest)
  2. opbreken (zuur opbreken)
    lida av hjärtbränna

Conjugaciones de opbreken:

o.t.t.
  1. breek op
  2. breekt op
  3. breekt op
  4. breken op
  5. breken op
  6. breken op
o.v.t.
  1. brak op
  2. brak op
  3. brak op
  4. braken op
  5. braken op
  6. braken op
v.t.t.
  1. heb opgebroken
  2. hebt opgebroken
  3. heeft opgebroken
  4. hebben opgebroken
  5. hebben opgebroken
  6. hebben opgebroken
v.v.t.
  1. had opgebroken
  2. had opgebroken
  3. had opgebroken
  4. hadden opgebroken
  5. hadden opgebroken
  6. hadden opgebroken
o.t.t.t.
  1. zal opbreken
  2. zult opbreken
  3. zal opbreken
  4. zullen opbreken
  5. zullen opbreken
  6. zullen opbreken
o.v.t.t.
  1. zou opbreken
  2. zou opbreken
  3. zou opbreken
  4. zouden opbreken
  5. zouden opbreken
  6. zouden opbreken
en verder
  1. is opgebroken
  2. zijn opgebroken
diversen
  1. breek op!
  2. breekt op!
  3. opgebroken
  4. opbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opbreken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
avresa afreis; vertrek
bryta upp opbreken
lämna heengaan; vertrekken; weggaan
riva upp opbreken aanslingeren; aanzwengelen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avresa gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
bryta upp gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afronden; completeren; kraken; laatste gedeelte afmaken; losbreken; openbreken; opensperren; scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan
gå bort gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
lida av hjärtbränna opbreken; zuur opbreken
lämna gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan aanleveren; afbreken; afleveren; afstand doen; afzien; bezorgen; brengen; eraf gaan; leveren; overhandigen; toeleveren; zich verwijderen
riva upp bijeenharken; losscheuren; openrijten; openscheuren; oprakelen; rijten; ter sprake brengen; wegbreken

Wiktionary: opbreken


Cross Translation:
FromToVia
opbreken anhålla; arrestera; häkta arrêter — À trier
opbreken fullborda; ända terminerborner, limiter.

Traducciones relacionadas de opbreken