Neerlandés

Traducciones detalladas de sla de neerlandés a sueco

sla:

sla [de ~] sustantivo

  1. de sla (slaatje)

Translation Matrix for sla:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
sallat el. sallad sla; slaatje

Palabras relacionadas con "sla":


Definiciones relacionadas de "sla":

  1. plant met groene bladeren die rauw wordt gegeten1
    • we eten vanavond sla bij de maaltijd1

Wiktionary: sla

sla
noun
  1. in te delen en na te kijken vertalingen

Cross Translation:
FromToVia
sla sallat lettuce — an edible plant, Lactuca
sla salad; sallat laitueLactuca, genre de plante"fr de la famille des Astéracées. Elles produisent du latex. Certaines espèces sont cultivées comme plante potagère.

SLA:


slaan:

slaan verbo (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)

  1. slaan (een klap geven)
    slå
    • slå verbo (slår, slog, slagit)
  2. slaan (hard slaan; meppen; hengsten; timmeren)
    smälla; slå; hamra; slå hårt
    • smälla verbo (smäller, smällde, smällt)
    • slå verbo (slår, slog, slagit)
    • hamra verbo (hamrar, hamrade, hamrat)
    • slå hårt verbo (slår hårt, slog hårt, slagit hårt)
  3. slaan (bonken; rammen; hameren)
    slå; hammra
    • slå verbo (slår, slog, slagit)
    • hammra verbo (hammrar, hammrade, hammrat)

Conjugaciones de slaan:

o.t.t.
  1. sla
  2. slaat
  3. slaat
  4. slaan
  5. slaan
  6. slaan
o.v.t.
  1. sloeg
  2. sloeg
  3. sloeg
  4. sloegen
  5. sloegen
  6. sloegen
v.t.t.
  1. heb geslagen
  2. hebt geslagen
  3. heeft geslagen
  4. hebben geslagen
  5. hebben geslagen
  6. hebben geslagen
v.v.t.
  1. had geslagen
  2. had geslagen
  3. had geslagen
  4. hadden geslagen
  5. hadden geslagen
  6. hadden geslagen
o.t.t.t.
  1. zal slaan
  2. zult slaan
  3. zal slaan
  4. zullen slaan
  5. zullen slaan
  6. zullen slaan
o.v.t.t.
  1. zou slaan
  2. zou slaan
  3. zou slaan
  4. zouden slaan
  5. zouden slaan
  6. zouden slaan
en verder
  1. ben geslagen
  2. bent geslagen
  3. is geslagen
  4. zijn geslagen
  5. zijn geslagen
  6. zijn geslagen
diversen
  1. sla!
  2. slat!
  3. geslagen
  4. slaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for slaan:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
slå hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
hammra bonken; hameren; rammen; slaan
hamra hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren fijnwrijven; hameren; hengsten; kloppen met een hamer; rammen; stompen
slå bonken; een klap geven; hameren; hard slaan; hengsten; meppen; rammen; slaan; timmeren dichtslaan; dichtwerpen; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; krenken; kwetsen; maaien; toeslaan
slå hårt hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren beuken; rammen
smälla hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren dichtslaan; dichtwerpen; knallen

Definiciones relacionadas de "slaan":

  1. waar het over gaat1
    • zijn opmerking sloeg op mij1
  2. een dreunend geluid maken1
    • de grote klok slaat drie uur1
  3. klappen geven1
    • hij sloeg de hond toen die niet luisterde1

Wiktionary: slaan


Cross Translation:
FromToVia
slaan slå beat — to hit, to knock, to pound, to strike
slaan vispa beat — to whip
slaan besegra best — to beat
slaan klara sig get along — survive; to do well enough
slaan slå hit — to give a blow
slaan träffa hit — to manage to touch in the right place
slaan slå strike — to hit
slaan slå whack — To hit, slap or strike
slaan banka; drabba; slå battrefrapper de coups répétés.
slaan knacka; banka; drabba; slå heurterentrer brusquement en contact.
slaan ljuda; låta; tona sonnerrendre un son.

Traducciones relacionadas de sla



Sueco

Traducciones detalladas de sla de sueco a neerlandés

SLA:


slå:

slå verbo (slår, slog, slagit)

  1. slå (hammra)
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan verbo (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken verbo (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen verbo (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren verbo (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  2. slå
    slaan; een klap geven
    • slaan verbo (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven verbo (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  3. slå
    een opdonder verkopen
    • een opdonder verkopen verbo (verkoop een opdonder, verkoopt een opdonder, verkocht een opdonder, verkochten een opdonder, een opdonder verkopend)
  4. slå (frappera)
    frapperen
    • frapperen verbo (frappeer, frappeert, frappeerde, frappeerden, gefrappeerd)
  5. slå (slå hårt; smälla; hamra)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan verbo (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen verbo (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten verbo (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren verbo (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan verbo
  6. slå (hamra; dunka; bulta)
  7. slå (träffa; stöta)
    grijpen; toeslaan
    • grijpen verbo (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • toeslaan verbo (sla toe, slaat toe, sloeg toe, sloegen toe, toegeslagen)
  8. slå (göra illa; skada; såra)
    kwetsen; krenken
    • kwetsen verbo (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken verbo (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
  9. slå (meja; skära)
    maaien
    • maaien verbo (maai, maait, maaide, maaiden, gemaaid)
  10. slå (smälla; slå igen; slås igen)
    dichtslaan; dichtwerpen
    • dichtslaan verbo (sla dicht, slaat dicht, sloeg dicht, sloegen dicht, dichtgeslagen)
    • dichtwerpen verbo (werp dicht, werpt dicht, wierp dicht, wierpen dicht, dichtgeworpen)

Conjugaciones de slå:

presens
  1. slår
  2. slår
  3. slår
  4. slår
  5. slår
  6. slår
imperfekt
  1. slog
  2. slog
  3. slog
  4. slog
  5. slog
  6. slog
framtid 1
  1. kommer att slå
  2. kommer att slå
  3. kommer att slå
  4. kommer att slå
  5. kommer att slå
  6. kommer att slå
framtid 2
  1. skall slå
  2. skall slå
  3. skall slå
  4. skall slå
  5. skall slå
  6. skall slå
conditional
  1. skulle slå
  2. skulle slå
  3. skulle slå
  4. skulle slå
  5. skulle slå
  6. skulle slå
perfekt particip
  1. har slagit
  2. har slagit
  3. har slagit
  4. har slagit
  5. har slagit
  6. har slagit
imperfekt particip
  1. hade slagit
  2. hade slagit
  3. hade slagit
  4. hade slagit
  5. hade slagit
  6. hade slagit
blandad
  1. slå!
  2. slå!
  3. slagen
  4. slåande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

slå sustantivo

  1. slå (krocka)
    de succesnummer; het succes; de hit; de kraker; de topper; de treffer; het successtuk; de klapper; de schlager; het kasstuk

Translation Matrix for slå:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
grijpen anhållning; arrestering; gripning
hit krocka; slå bestseller; fullträff; hit; storsäljare; succé; träff; träff med skjutvapen
kasstuk krocka; slå kassa succé
klapper krocka; slå en som applåderar; förteckning; knallkaramell; lycklig sammanträff; register; svärmare; telefonregister
kraker krocka; slå snyltgäst
kwetsen skada
maaien gräsklippning; klippning; mejande
schlager krocka; slå
succes krocka; slå bestseller; framgång; lycka; storsäljare; succé; välstånd
succesnummer krocka; slå
successtuk krocka; slå hit; säkert kort; vinnare
topper krocka; slå lycklig sammanträff
treffer krocka; slå besök; flax; fullträff; hit; lyckträff; mål; träff; träff med skjutvapen; tur
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bonken hammra; slå
dichtslaan slå; slå igen; slås igen; smälla dänga; slå igen; smälla
dichtwerpen slå; slå igen; slås igen; smälla
een klap geven slå
een opdonder verkopen slå
fijnwrijven bulta; dunka; hamra; slå
frapperen frappera; slå
grijpen slå; stöta; träffa fatta tag i; fånga; greppa; gripa; gripa tag i; knycka bort; servera sig själv; ta; ta fast; ta ifrån; ta tag i
hameren hammra; slå bulta; hamra; ständigt
hard slaan hamra; slå; slå hårt; smälla
hengsten hamra; slå; slå hårt; smälla banka; bulta; dunka; hamra; klampa; klappra; kämpa på med
krenken göra illa; skada; slå; såra kränka; såra
kwetsen göra illa; skada; slå; såra kränka; skada; såra
maaien meja; skära; slå
meppen hamra; slå; slå hårt; smälla
rammen hammra; slå banka; bulta; dunka; hamra; klampa; klappra; slå hårt
slaan hammra; hamra; slå; slå hårt; smälla
timmeren hamra; slå; slå hårt; smälla hammra spikar; nagla
toeslaan slå; stöta; träffa

Sinónimos de "slå":


Wiktionary: slå


Cross Translation:
FromToVia
slå kloppen; slaan beat — to hit, to knock, to pound, to strike
slå kloppen beat — to strike or pound repeatedly
slå overwinnen; verslaan beat — to win against
slå raken; slaan; treffen hit — to give a blow
slå maaien mow — to cut something down
slå maaien scythe — to cut with a scythe
slå slaan; treffen strike — to hit
slå slaan whack — To hit, slap or strike
slå maaien mähentransitiv: schnittreifes Getreide, Gras, schnittreife Ölfrüchte oder dergleichen durch das unter [1] beschriebene wegschneiden entfernen
slå afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan battrefrapper de coups répétés.
slå aanstoot geven; choqueren; kwetsen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; klappen; kloppen; slaan; opvallen; houwen; meppen heurterentrer brusquement en contact.
slå opbloeien; ontplooien épanouir — transitif|fr ouvrir, faire ouvrir une fleur.

söla:

söla verbo (sölar, sölade, sölat)

  1. söla (såsa; masa)
    treuzelen; talmen; drentelen; teuten; dralen
    • treuzelen verbo (treuzel, treuzelt, treuzelde, treuzelden, getreuzeld)
    • talmen verbo (talm, talmt, talmde, talmden, getalmd)
    • drentelen verbo (drentel, drentelt, drentelde, drentelden, gedrenteld)
    • teuten verbo (teut, teutte, teutten, geteut)
    • dralen verbo (draal, draalt, draalde, draalden, gedraald)

Conjugaciones de söla:

presens
  1. sölar
  2. sölar
  3. sölar
  4. sölar
  5. sölar
  6. sölar
imperfekt
  1. sölade
  2. sölade
  3. sölade
  4. sölade
  5. sölade
  6. sölade
framtid 1
  1. kommer att söla
  2. kommer att söla
  3. kommer att söla
  4. kommer att söla
  5. kommer att söla
  6. kommer att söla
framtid 2
  1. skall söla
  2. skall söla
  3. skall söla
  4. skall söla
  5. skall söla
  6. skall söla
conditional
  1. skulle söla
  2. skulle söla
  3. skulle söla
  4. skulle söla
  5. skulle söla
  6. skulle söla
perfekt particip
  1. har sölat
  2. har sölat
  3. har sölat
  4. har sölat
  5. har sölat
  6. har sölat
imperfekt particip
  1. hade sölat
  2. hade sölat
  3. hade sölat
  4. hade sölat
  5. hade sölat
  6. hade sölat
blandad
  1. söla!
  2. söla!
  3. sölad
  4. sölande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Translation Matrix for söla:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
dralen masa; såsa; söla fördröja; slingra; uppehålla
drentelen masa; såsa; söla flanera; fördröja; släntra; spatsera; strosa; traska; uppehålla
talmen masa; såsa; söla fördröja; slingra; tveka; tänka över; uppehålla
teuten masa; såsa; söla fördröja; uppehålla
treuzelen masa; såsa; söla fördröja; uppehålla

Sinónimos de "söla":

  • maska; slabba

Wiktionary: söla


Cross Translation:
FromToVia
söla treuzelen linger — stay or remain in a place or situation

slöa:


Sinónimos de "slöa":


Traducciones relacionadas de sla