Neerlandés

Traducciones detalladas de bel de neerlandés a sueco

bel:

bel [de ~] sustantivo

  1. de bel (schel)
    dörrklocka; klocka

Translation Matrix for bel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
dörrklocka bel; schel deurbel; huisbel; schellen
klocka bel; schel systeemklok
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
klocka de tijd opnemen; klokken; timen

Palabras relacionadas con "bel":


Wiktionary: bel


Cross Translation:
FromToVia
bel pingla; klocka bell — percussive instrument
bel såpbubblor; bubbla bubble — spherically contained volume of air or other gas
bel blåsa; bläddra; bubbla bulle — Petite quantité d’air qui s’élever à la surface des liquides, en particulier lors de l’ébullition ou de la fermentation.

bellen:

bellen verbo (bel, belt, belde, belden, gebeld)

  1. bellen (aanbellen)
    ringa; ringa på dörren
    • ringa verbo (ringar, ringade, ringat)
    • ringa på dörren verbo (ringer på dörren, ringde på dörren, ringt på dörren)
  2. bellen (door de telefoon praten; telefoneren)
    ringa någon; ringa; telefonera; slå en signal
    • ringa någon verbo (ringer någon, ringde någon, ringt någon)
    • ringa verbo (ringar, ringade, ringat)
    • telefonera verbo (telefonerar, telefonerade, telefonerat)
    • slå en signal verbo (slår en signal, slog en signal, slagit en signal)
  3. bellen (opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen)
    ringa; telefonera
    • ringa verbo (ringar, ringade, ringat)
    • telefonera verbo (telefonerar, telefonerade, telefonerat)
  4. bellen (aanroepen)

Conjugaciones de bellen:

o.t.t.
  1. bel
  2. belt
  3. belt
  4. bellen
  5. bellen
  6. bellen
o.v.t.
  1. belde
  2. belde
  3. belde
  4. belden
  5. belden
  6. belden
v.t.t.
  1. heb gebeld
  2. hebt gebeld
  3. heeft gebeld
  4. hebben gebeld
  5. hebben gebeld
  6. hebben gebeld
v.v.t.
  1. had gebeld
  2. had gebeld
  3. had gebeld
  4. hadden gebeld
  5. hadden gebeld
  6. hadden gebeld
o.t.t.t.
  1. zal bellen
  2. zult bellen
  3. zal bellen
  4. zullen bellen
  5. zullen bellen
  6. zullen bellen
o.v.t.t.
  1. zou bellen
  2. zou bellen
  3. zou bellen
  4. zouden bellen
  5. zouden bellen
  6. zouden bellen
diversen
  1. bel!
  2. belt!
  3. gebeld
  4. bellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bellen [het ~] sustantivo

  1. het bellen (opbellen)
    ringa
  2. het bellen (aanbellen)

Translation Matrix for bellen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
klockringning aanbellen; bellen
ringa bellen; opbellen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ringa aanbellen; bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; overgaan; telefoneren; telefoontje plegen kiezen; kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
ringa någon bellen; door de telefoon praten; telefoneren
ringa på dörren aanbellen; bellen
ringa upp aanroepen; bellen kiezen
slå en signal bellen; door de telefoon praten; telefoneren seinen; signalen geven
telefonera bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; telefoneren; telefoontje plegen
- opbellen; telefoneren
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
ringa draaiend kiezen; kiezen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
ringa minuscuul; zeer klein

Palabras relacionadas con "bellen":


Sinónimos de "bellen":


Definiciones relacionadas de "bellen":

  1. helder geluid laten klinken1
    • Doe de deur eens open, er wordt gebeld1
  2. door middel van een apparaat (de telefoon) op afstand met iemand praten1
    • ik bel je vanavond1

Wiktionary: bellen


Cross Translation:
FromToVia
bellen ringa; slå en signal anläuten — (transitiv) (intransitiv) Deutschland landschaftlich (vor allem süddeutsch); Österreich landschaftlich (vor allem westösterreichisch: Vorarlberg), sonst mundartnah oder veraltend; Schweiz; Südtirol mundartnah; Südafrika (KwaZulu-Natal): mit jemandem te
bellen ringa anläuten — (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten
bellen ringa; ringa upp anrufen — (transitiv) (intransitiv) mit jemandem telefonisch in Verbindung treten
bellen ringa klingeln — etwas schrillen lassen
bellen ringa ring — to produce the sound of a bell or a similar sound
bellen ljuda; låta; tona sonnerrendre un son.
bellen ringa; telefonera; anropa téléphoner — Communiquer par téléphone