Neerlandés
Traducciones detalladas de bijvoegen de neerlandés a sueco
bijvoegen:
-
bijvoegen (aansluiten)
-
bijvoegen (bijdoen; toevoegen; bijsluiten; erbij voegen)
-
bijvoegen (bijsluiten; toevoegen; insluiten)
-
bijvoegen (toevoegen)
Conjugaciones de bijvoegen:
o.t.t.
- voeg bij
- voegt bij
- voegt bij
- voegen bij
- voegen bij
- voegen bij
o.v.t.
- voegde bij
- voegde bij
- voegde bij
- voegden bij
- voegden bij
- voegden bij
v.t.t.
- heb bijgevoegd
- hebt bijgevoegd
- heeft bijgevoegd
- hebben bijgevoegd
- hebben bijgevoegd
- hebben bijgevoegd
v.v.t.
- had bijgevoegd
- had bijgevoegd
- had bijgevoegd
- hadden bijgevoegd
- hadden bijgevoegd
- hadden bijgevoegd
o.t.t.t.
- zal bijvoegen
- zult bijvoegen
- zal bijvoegen
- zullen bijvoegen
- zullen bijvoegen
- zullen bijvoegen
o.v.t.t.
- zou bijvoegen
- zou bijvoegen
- zou bijvoegen
- zouden bijvoegen
- zouden bijvoegen
- zouden bijvoegen
diversen
- voeg bij!
- voegt bij!
- bijgevoegd
- bijvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bijvoegen (toevoegen)
lägga till-
lägga till sustantivo
-
Translation Matrix for bijvoegen:
Wiktionary: bijvoegen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bijvoegen | → bifoga | ↔ beifügen — zu etwas dazulegen, mit etwas zusammen versenden |
• bijvoegen | → bilägga; bifoga | ↔ beilegen — zu etwas hinzufügen |
• bijvoegen | → bifoga | ↔ adjoindre — À trier |
• bijvoegen | → bifoga | ↔ ajouter — mettre en plus. |
• bijvoegen | → ansluta; bifoga | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |