Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. bik:
  2. bikken:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de bik de neerlandés a sueco

bik:

bik [de ~ (m)] sustantivo

  1. de bik (metselspecie; mortel; specie; )
    mortel
  2. de bik (steengruis; macadam; mortel; )
    brutna stenar; kalk

Translation Matrix for bik:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
brutna stenar bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
kalk bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag kalk; kelkje
mortel bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; specie; split; steengruis; steenslag metselkalk; mortier

Palabras relacionadas con "bik":


bik forma de bikken:

bikken verbo (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)

  1. bikken (eten; naar binnen werken)
    sluka; äta med god aptit; äta hungrigt
    • sluka verbo (slukar, slukade, slukat)
    • äta med god aptit verbo (äter med god aptit, åt med god aptit, ätit med god aptit)
    • äta hungrigt verbo (äter hungrigt, åt hungrigt, ätit hungrigt)
  2. bikken (verorberen; consumeren; vreten; )
    förbruka; konsumera
    • förbruka verbo (förbrukar, förbrukade, förbrukat)
    • konsumera verbo (konsumerar, konsumerade, konsumerat)

Conjugaciones de bikken:

o.t.t.
  1. bik
  2. bikt
  3. bikt
  4. bikken
  5. bikken
  6. bikken
o.v.t.
  1. bikte
  2. bikte
  3. bikte
  4. bikten
  5. bikten
  6. bikten
v.t.t.
  1. heb gebikt
  2. hebt gebikt
  3. heeft gebikt
  4. hebben gebikt
  5. hebben gebikt
  6. hebben gebikt
v.v.t.
  1. had gebikt
  2. had gebikt
  3. had gebikt
  4. hadden gebikt
  5. hadden gebikt
  6. hadden gebikt
o.t.t.t.
  1. zal bikken
  2. zult bikken
  3. zal bikken
  4. zullen bikken
  5. zullen bikken
  6. zullen bikken
o.v.t.t.
  1. zou bikken
  2. zou bikken
  3. zou bikken
  4. zouden bikken
  5. zouden bikken
  6. zouden bikken
diversen
  1. bik!
  2. bikt!
  3. gebikt
  4. bikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bikken [het ~] sustantivo

  1. het bikken (afbikken; wegbikken)
    flisa av
  2. het bikken (vreten)
    födande

Translation Matrix for bikken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
flisa av afbikken; bikken; wegbikken
födande bikken; vreten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
förbruka bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen doorjagen; opmaken; verbruiken; verdoen; verspillen; wegslijten
konsumera bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; gebruiken; opeten; opvreten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verteren; vreten
sluka bikken; eten; naar binnen werken brassen; laven; lenigen; lessen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; tegoed doen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
äta hungrigt bikken; eten; naar binnen werken
äta med god aptit bikken; eten; naar binnen werken smullen

Palabras relacionadas con "bikken":


Definiciones relacionadas de "bikken":

  1. eten (populair)1
    • hij zat zo lekker te bikken!1
  2. stukken steen of ijzer afhakken1
    • de metselaar bikte een gat in de muur1

Wiktionary: bikken


Cross Translation:
FromToVia
bikken spisa; äta mangermâcher et avaler un aliment dans le but de se nourrir.