Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. braak:
  2. braken:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de braak de neerlandés a sueco

braak:

braak [de ~] sustantivo

  1. de braak (inbraak; kraak)

Translation Matrix for braak:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bryta sig in braak; inbraak; kraak
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bryta sig in beroven; binnen breken; binnenbreken; binnendringen; binnenvallen; een inbraak doen; inbreken; inbreuk maken; invallen; overtreden

Palabras relacionadas con "braak":


braak forma de braken:

braken verbo (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)

  1. braken (kotsen; vomeren; overgeven; spugen; uitbraken)
    kräkas; spy; kasta upp
    • kräkas verbo (kräker, kräkte, kräkt)
    • spy verbo (spyr, spydde, spytt)
    • kasta upp verbo (kastar upp, kastade upp, kastat upp)
  2. braken (kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken)
    kräkas; spy
    • kräkas verbo (kräker, kräkte, kräkt)
    • spy verbo (spyr, spydde, spytt)

Conjugaciones de braken:

o.t.t.
  1. braak
  2. braakt
  3. braakt
  4. braken
  5. braken
  6. braken
o.v.t.
  1. braakde
  2. braakde
  3. braakde
  4. braakden
  5. braakden
  6. braakden
v.t.t.
  1. heb gebraakt
  2. hebt gebraakt
  3. heeft gebraakt
  4. hebben gebraakt
  5. hebben gebraakt
  6. hebben gebraakt
v.v.t.
  1. had gebraakt
  2. had gebraakt
  3. had gebraakt
  4. hadden gebraakt
  5. hadden gebraakt
  6. hadden gebraakt
o.t.t.t.
  1. zal braken
  2. zult braken
  3. zal braken
  4. zullen braken
  5. zullen braken
  6. zullen braken
o.v.t.t.
  1. zou braken
  2. zou braken
  3. zou braken
  4. zouden braken
  5. zouden braken
  6. zouden braken
diversen
  1. braak!
  2. braakt!
  3. gebraakt
  4. brakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

braken [het ~] sustantivo

  1. het braken (overgeven; kotsen; spugen; spuwen)
    kräkande; spyende

Translation Matrix for braken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
kräkande braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
spyende braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
kasta upp braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren naar boven gooien; omhoogwerpen; opwerpen
kräkas braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren
spy braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren spugen; spuwen

Palabras relacionadas con "braken":


Wiktionary: braken


Cross Translation:
FromToVia
braken spy; kräkas boot — vomit
braken hulka retch — To make an effort to vomit
braken kräkas; spy; kasta upp vomit — to regurgitate the contents of a stomach
braken kräkas brechenumgangssprachlich: sich übergeben; sich erbrechen
braken spy; kräkas kotzensalopp: sich übergeben, sich erbrechen
braken kräkas; spy; neka; vägra; tacka nej till rejeter — Traductions à trier suivant le sens
braken kräkas; spy rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
braken kräkas; spy vomirrejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.