Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de echoën de neerlandés a sueco

echoën:

echoën verbo (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)

  1. echoën (naklinken; galmen; weerklinken)
    genljuda
    • genljuda verbo (genljuder, genljöd, genljudit)
  2. echoën (weergalmen; resoneren; weerkaatsen; )
    eka
    • eka verbo (ekar, ekade, ekat)
  3. echoën (nazeggen; herhalen; napraten; nabouwen)
    upprepa; eka; säga efter
    • upprepa verbo (upprepar, upprepade, upprepat)
    • eka verbo (ekar, ekade, ekat)
    • säga efter verbo (säger efter, sa efter, sagt efter)
  4. echoën (terugkaatsen; reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugstoten)
    återkasta; kasta tillbaka; återskalla
    • återkasta verbo (återkastar, återkastade, återkastat)
    • kasta tillbaka verbo (kastar tillbaka, kastade tillbaka, kastat tillbaka)
    • återskalla verbo (återskallar, återskallade, återskallat)

Conjugaciones de echoën:

o.t.t.
  1. echo
  2. echoot
  3. echoot
  4. echoën
  5. echoën
  6. echoën
o.v.t.
  1. echode
  2. echode
  3. echode
  4. echoden
  5. echoden
  6. echoden
v.t.t.
  1. heb geëchood
  2. hebt geëchood
  3. heeft geëchood
  4. hebben geëchood
  5. hebben geëchood
  6. hebben geëchood
v.v.t.
  1. had geëchood
  2. had geëchood
  3. had geëchood
  4. hadden geëchood
  5. hadden geëchood
  6. hadden geëchood
o.t.t.t.
  1. zal echoën
  2. zult echoën
  3. zal echoën
  4. zullen echoën
  5. zullen echoën
  6. zullen echoën
o.v.t.t.
  1. zou echoën
  2. zou echoën
  3. zou echoën
  4. zouden echoën
  5. zouden echoën
  6. zouden echoën
diversen
  1. echo!
  2. echoot!
  3. geëchood
  4. echoënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for echoën:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
eka echoën; galmen; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen schallen; weerschallen
genljuda echoën; galmen; naklinken; weerklinken galmen; met krachtige stem zingen; schallen; weerschallen
kasta tillbaka echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen teruggooien; terugwerpen
säga efter echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen
upprepa echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen declameren; herhalen; hoogdravend praten; navertellen; oreren
återkasta echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen reflecteren; terugkaatsen; weerkaatsen; weerschijnen; weerspiegelen
återskalla echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen galmen; met krachtige stem zingen