Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. frapperen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de frapperen de neerlandés a sueco

frapperen:

frapperen verbo (frappeer, frappeert, frappeerde, frappeerden, gefrappeerd)

  1. frapperen
    slå; frappera
    • slå verbo (slår, slog, slagit)
    • frappera verbo (frapperar, frapperade, frapperat)

Conjugaciones de frapperen:

o.t.t.
  1. frappeer
  2. frappeert
  3. frappeert
  4. frapperen
  5. frapperen
  6. frapperen
o.v.t.
  1. frappeerde
  2. frappeerde
  3. frappeerde
  4. frappeerden
  5. frappeerden
  6. frappeerden
v.t.t.
  1. heb gefrappeerd
  2. hebt gefrappeerd
  3. heeft gefrappeerd
  4. hebben gefrappeerd
  5. hebben gefrappeerd
  6. hebben gefrappeerd
v.v.t.
  1. had gefrappeerd
  2. had gefrappeerd
  3. had gefrappeerd
  4. hadden gefrappeerd
  5. hadden gefrappeerd
  6. hadden gefrappeerd
o.t.t.t.
  1. zal frapperen
  2. zult frapperen
  3. zal frapperen
  4. zullen frapperen
  5. zullen frapperen
  6. zullen frapperen
o.v.t.t.
  1. zou frapperen
  2. zou frapperen
  3. zou frapperen
  4. zouden frapperen
  5. zouden frapperen
  6. zouden frapperen
diversen
  1. frappeer!
  2. frappeert!
  3. gefrappeerd
  4. frapperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for frapperen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
slå hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
frappera frapperen
slå frapperen bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; grijpen; hameren; hard slaan; hengsten; krenken; kwetsen; maaien; meppen; rammen; slaan; timmeren; toeslaan