Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
allmän
|
|
algemene
|
låg
|
|
laagterecord
|
rakare
|
|
harker
|
skärande
|
|
geknars; geknerp; gesnoei
|
slug
|
|
geraffineerdheid; leepheid; raffinement
|
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
-
|
boosaardig; kwaadaardig; laag
|
|
Not Specified | Traducciones relacionadas | Other Translations |
allmänt
|
|
G; General
|
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
allmän
|
gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
|
|
allmänt
|
gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
|
algemeen; courant; gangbaar; gebruikelijk; generaal; gewoon; globaal; in grote lijnen; meestens; over het geheel; overwegend
|
dum
|
gemeen; min; slecht; vals
|
achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; geesteloos; gek; hersenloos; idioot; lullig; maf; onbenullig; onbezonnen; onnozel; onverstandig; onzinnig; stompzinnig; stupide; verstandeloos
|
dumt
|
gemeen; min; slecht; vals
|
achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; geesteloos; gek; hersenloos; idioot; lullig; maf; onbenullig; onbezonnen; onnozel; onverstandig; onzinnig; stom; stompzinnig; stupide; suf; verstandeloos
|
dåligt
|
gemeen; min; slecht; vals
|
aan een ziekte lijdend; achterbaks; arm; banaal; bekaaid; boosaardig; er bekaaid afkomen; geniepig; gluiperig; in het geniep; inferieur; laag; malicieus; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; pover; schamel; slecht; snood; stiekem; tweederangs; verraderlijk; vuig; ziek; zwak
|
elak
|
gemeen; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met slechte intentie; onedel; slecht; vals
|
liederlijk; onzedelijk; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus
|
elakt
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; met slechte intentie; onedel; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals
|
ellende; hatelijk; kwalijk; liederlijk; malheur; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onspoed; onzedelijk; pech; ramp; rampspoed; snood; stekelig; tegenslag; tegenspoed; terugslag; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus; vijandig
|
falsk
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; kwaadwillig; leep; listig; met slechte intentie; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals
|
achterbaks; bedriegelijk; geaffecteerd; gefingeerd; gekunsteld; gemaakt; geniepig; gewrongen; gezocht; gluiperig; in het geniep; leugenachtig; nagemaakt; niet echt; ondergeschoven; onecht; onnatuurlijk; onwaar; onwelluidend; snood; stiekem; tweetongig; vals
|
falskt
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; kwaadwillig; leep; listig; met slechte intentie; slecht; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals
|
achterbaks; bedriegelijk; doorelkaar; geaffecteerd; gefingeerd; gekunsteld; gemaakt; geniepig; gewrongen; gezocht; gluiperig; in de war; in het geniep; leugenachtig; nagemaakt; niet echt; ondergeschoven; onecht; onheus; onnatuurlijk; onwaar; onwaarachtig; onwelluidend; snood; stiekem; ten onrechte; tweetongig; vals; valselijk
|
låg
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
bedrukt; donker; dubieus; duister; gedrukt; glibberig; laag; laaghangend; mismoedig; moedeloos; niet hoog; obscuur; onguur; terneergeslagen; verdacht
|
lågt
|
gemeen; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met slechte intentie; onedel; slecht; vals
|
bedrukt; donker; dubieus; duister; gedrukt; glibberig; laag; laaghangend; mismoedig; moedeloos; niet hoog; obscuur; onguur; terneergeslagen; verdacht
|
med onda avsikter
|
gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals
|
|
nedrigt
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
|
ont
|
gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
|
|
otrevlig
|
gemeen; min; slecht; vals
|
afstotend; hinderlijk; lastig; lelijk; lelijk uitziend; naar; onaangenaam; onaantrekkelijk; onbehaaglijk; ongelegen; ongezellig; onplezierig; onverkwikkelijk; storend
|
otrevligt
|
gemeen; min; slecht; vals
|
afstotend; hinderlijk; lastig; lelijk; lelijk uitziend; naar; onaangenaam; onaantrekkelijk; onaardig; ongelegen; onhartelijk; onhebbelijk; onplezierig; onverdraagzaam; onverkwikkelijk; onvriendelijk; onwelwillend; storend
|
rakare
|
boefachtig; boosaardig; gemeen; gluiperig; schurkachtig; vals
|
|
skurkigt
|
boefachtig; boosaardig; gemeen; gluiperig; schurkachtig; vals
|
ploerterig; smiechterig
|
skärande
|
bijtend; doordringend; fel; gemeen; scherp
|
op afgebeten toon; puntig; scherp gepunt; schril; snijdend
|
slug
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
arglistig; behorende tot de harde kern; doortrapt; geraffineerd; geslepen; intelligent; leep; link; listig; pienter; schrander; slinks; sluw; van de harde kern
|
slugt
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
arglistig; behorende tot de harde kern; berekenend; doortrapt; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gewiekst; leep; link; listig; slinks; sluw; van de harde kern
|
vanligt
|
gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; normaal
|
alledaags; alledaagse; courant; doodgewoon; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; gewoontegetrouw; merendeel; niets bijzonders; normaal; onknap; ordinair
|