Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. gis:
  2. gissen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de gis de neerlandés a sueco

gis:


gissen:

gissen verbo (gis, gist, giste, gisten, gegist)

  1. gissen (gissing maken; raden)
    förmoda; gissa
    • förmoda verbo (förmodar, förmodade, förmodat)
    • gissa verbo (gissar, gissade, gissat)

Conjugaciones de gissen:

o.t.t.
  1. gis
  2. gist
  3. gist
  4. gissen
  5. gissen
  6. gissen
o.v.t.
  1. giste
  2. giste
  3. giste
  4. gisten
  5. gisten
  6. gisten
v.t.t.
  1. heb gegist
  2. hebt gegist
  3. heeft gegist
  4. hebben gegist
  5. hebben gegist
  6. hebben gegist
v.v.t.
  1. had gegist
  2. had gegist
  3. had gegist
  4. hadden gegist
  5. hadden gegist
  6. hadden gegist
o.t.t.t.
  1. zal gissen
  2. zult gissen
  3. zal gissen
  4. zullen gissen
  5. zullen gissen
  6. zullen gissen
o.v.t.t.
  1. zou gissen
  2. zou gissen
  3. zou gissen
  4. zouden gissen
  5. zouden gissen
  6. zouden gissen
en verder
  1. is gegist
  2. zijn gegist
diversen
  1. gis!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gissen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
förmoda vermoeden; veronderstelling
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
förmoda gissen; gissing maken; raden aannemen; postuleren; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
gissa gissen; gissing maken; raden

Wiktionary: gissen


Cross Translation:
FromToVia
gissen förmoda conjecture — to guess
gissen gissa guess — to reach an unqualified conclusion
gissen gissa devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.