Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de offreren de neerlandés a sueco

offreren:

offreren verbo (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)

  1. offreren (aanbieden; presenteren)
    erbjuda; räcka fram
    • erbjuda verbo (erbjuder, erbjöd, erbjudit)
    • räcka fram verbo (räcker fram, räckte fram, räckt fram)
  2. offreren (presenteren; tonen; voorleggen; laten zien; aanbieden)
    visa; sätta fram för visning
    • visa verbo (visar, visade, visat)
    • sätta fram för visning verbo (sätter fram för visning, satte fram för visning, satt fram för visning)

Conjugaciones de offreren:

o.t.t.
  1. offreer
  2. offreert
  3. offreert
  4. offreren
  5. offreren
  6. offreren
o.v.t.
  1. offreerde
  2. offreerde
  3. offreerde
  4. offreerden
  5. offreerden
  6. offreerden
v.t.t.
  1. heb geoffreerd
  2. hebt geoffreerd
  3. heeft geoffreerd
  4. hebben geoffreerd
  5. hebben geoffreerd
  6. hebben geoffreerd
v.v.t.
  1. had geoffreerd
  2. had geoffreerd
  3. had geoffreerd
  4. hadden geoffreerd
  5. hadden geoffreerd
  6. hadden geoffreerd
o.t.t.t.
  1. zal offreren
  2. zult offreren
  3. zal offreren
  4. zullen offreren
  5. zullen offreren
  6. zullen offreren
o.v.t.t.
  1. zou offreren
  2. zou offreren
  3. zou offreren
  4. zouden offreren
  5. zouden offreren
  6. zouden offreren
en verder
  1. is geoffreerd
  2. zijn geoffreerd
diversen
  1. offreer!
  2. offreert!
  3. geoffreerd
  4. offrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for offreren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
visa demonstratie; laten zien; melodie; wijs
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
erbjuda aanbieden; offreren; presenteren aanbieden; bieden; indienen
räcka fram aanbieden; offreren; presenteren
sätta fram för visning aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
visa aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen betogen; demonstreren; etaleren; exposeren; laten zien; presenteren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbreiden; uitstallen; vertonen; voor de dag halen; voordedaghalen; weergeven; wijzen naar