Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. omlijnd:
  2. omlijnen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de omlijnd de neerlandés a sueco

omlijnd:

omlijnd adj.

  1. omlijnd

Translation Matrix for omlijnd:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
utkast basislijn; concept; conceptweergave; grondlijn; hoofdlijn; hoofdlijn in plan of verhaal; kladjes; schets; schetstekening; schrijfsels; tekening
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
konturt omlijnd
utkast omlijnd

omlijnen:

omlijnen verbo (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)

  1. omlijnen (afpalen; begrenzen; afbakenen; afzetten)
    bestämma; begränsa; utstaka; markera; definiera; avgränsa
    • bestämma verbo (bestämmer, bestämde, bestämt)
    • begränsa verbo (begränsar, begränsade, begränsat)
    • utstaka verbo (utstakar, utstakade, utstakat)
    • markera verbo (markerar, markerade, markerat)
    • definiera verbo (definierar, definierade, definierat)
    • avgränsa verbo (avgränsar, avgränsade, avgränsat)

Conjugaciones de omlijnen:

o.t.t.
  1. omlijn
  2. omlijnt
  3. omlijnt
  4. omlijnen
  5. omlijnen
  6. onlijnen
o.v.t.
  1. omlijnde
  2. omlijnde
  3. omlijnde
  4. omlijnden
  5. omlijnden
  6. omlijnden
v.t.t.
  1. heb omlijnd
  2. hebt omlijnd
  3. heeft omlijnd
  4. hebben omlijnd
  5. hebben omlijnd
  6. hebben omlijnd
v.v.t.
  1. had omlijnd
  2. had omlijnd
  3. had omlijnd
  4. hadden omlijnd
  5. hadden omlijnd
  6. hadden omlijnd
o.t.t.t.
  1. zal omlijnen
  2. zult omlijnen
  3. zal omlijnen
  4. zullen omlijnen
  5. zullen omlijnen
  6. zullen omlijnen
o.v.t.t.
  1. zou omlijnen
  2. zou omlijnen
  3. zou omlijnen
  4. zouden omlijnen
  5. zouden omlijnen
  6. zouden omlijnen
diversen
  1. omlijn!
  2. omlijnt!
  3. omlijnd
  4. omlijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omlijnen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avgränsa afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen omheinen
begränsa afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; dempen; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; matigen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen
bestämma afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afkondigen; bepalen; beslissen; besluiten; bestemmen; decreteren; definiëren; determineren; omschrijven; plaats toekennen; plaatsen; uitstippelen; uitvaardigen; uitzetten; vaststellen
definiera afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen bepalen; definiëren; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; nader omschrijven; omschrijven; preciseren; typeren
markera afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aankruisen; aanstrepen; afvinken; keurmerken; markeren; merken; selecteren; vinken
utstaka afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen