Resumen
Neerlandés
Traducciones detalladas de ontsloten de neerlandés a sueco
ontsloten:
-
ontsloten (geopend; opengelegd)
Translation Matrix for ontsloten:
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
upplåst | geopend; ontsloten; opengelegd | |
öppnad | geopend; ontsloten; opengelegd | niet dicht; open; opengesteld |
öppnat | geopend; ontsloten; opengelegd | niet dicht; open; opengesteld |
ontsluiten:
-
ontsluiten (opendraaien; openen)
-
ontsluiten (ontgrendelen)
-
ontsluiten (openmaken; openen; opendoen)
Conjugaciones de ontsluiten:
o.t.t.
- ontsluit
- ontsluit
- ontsluit
- ontsluiten
- ontsluiten
- ontsluiten
o.v.t.
- ontsloot
- ontsloot
- ontsloot
- ontsloten
- ontsloten
- ontsloten
v.t.t.
- heb ontsloten
- hebt ontsloten
- heeft ontsloten
- hebben ontsloten
- hebben ontsloten
- hebben ontsloten
v.v.t.
- had ontsloten
- had ontsloten
- had ontsloten
- hadden ontsloten
- hadden ontsloten
- hadden ontsloten
o.t.t.t.
- zal ontsluiten
- zult ontsluiten
- zal ontsluiten
- zullen ontsluiten
- zullen ontsluiten
- zullen ontsluiten
o.v.t.t.
- zou ontsluiten
- zou ontsluiten
- zou ontsluiten
- zouden ontsluiten
- zouden ontsluiten
- zouden ontsluiten
en verder
- ben ontsloten
- bent ontsloten
- is ontsloten
- zijn ontsloten
- zijn ontsloten
- zijn ontsloten
diversen
- ontsluit!
- ontsluit!
- ontsloten
- ontsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ontsluiten (openlegging; ontsluiting)
Translation Matrix for ontsluiten:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
avslöjande | ontsluiten; ontsluiting; openlegging | onthulling; ontmaskering; openbaring; verrassende ontdekking |
låsa upp | openmaken | |
yppande | ontsluiten; ontsluiting; openlegging | openbaring; verrassende ontdekking |
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
låsa upp | ontgrendelen; ontsluiten | |
skruva på | ontsluiten; opendraaien; openen | |
sätta på | ontsluiten; opendraaien; openen | omdoen; voorbinden; voordoen |
vrida på | ontsluiten; opendraaien; openen | |
öppna | ontgrendelen; ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken | afrollen; afschroeven; laten openstaan; loskrijgen; ontrollen; open krijgen; opengooien; openkrijgen; openslaan; openwerpen; uitrollen |