Resumen
Neerlandés a sueco: más información...
- smaad:
- smaden:
-
Wiktionary:
- smaad → förtal, förolämpning, förnärmelse
- smaden → baktala, förtala
Neerlandés
Traducciones detalladas de smaad de neerlandés a sueco
smaad:
-
de smaad (honende woorden; spot; schimp)
hånfulla kommentarer-
hånfulla kommentarer sustantivo
-
-
de smaad (spotternij; bespotting; spot; sarcasme; gespot; ironie; aanfluiting; hoon)
-
de smaad (laster; schande; oneer)
-
de smaad (laster; achterklap)
Translation Matrix for smaad:
Palabras relacionadas con "smaad":
Wiktionary: smaad
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• smaad | → förtal | ↔ slander — false, malicious statement |
• smaad | → förolämpning; förnärmelse | ↔ affront — outrage fait en face, soit en paroles, être en action. |
• smaad | → förolämpning; förnärmelse | ↔ injure — archaïque|fr injustice. |
smaad forma de smaden:
-
smaden (smalen)
-
smaden (lasteren; kwaadspreken; belasteren)
Conjugaciones de smaden:
o.t.t.
- smaad
- smaadt
- smaadt
- smaden
- smaden
- smaden
o.v.t.
- smaadde
- smaadde
- smaadde
- smaadden
- smaadden
- smaadden
v.t.t.
- heb gesmaad
- hebt gesmaad
- heeft gesmaad
- hebben gesmaad
- hebben gesmaad
- hebben gesmaad
v.v.t.
- had gesmaad
- had gesmaad
- had gesmaad
- hadden gesmaad
- hadden gesmaad
- hadden gesmaad
o.t.t.t.
- zal smaden
- zult smaden
- zal smaden
- zullen smaden
- zullen smaden
- zullen smaden
o.v.t.t.
- zou smaden
- zou smaden
- zou smaden
- zouden smaden
- zouden smaden
- zouden smaden
en verder
- ben gesmaad
- bent gesmaad
- is gesmaad
- zijn gesmaad
- zijn gesmaad
- zijn gesmaad
diversen
- smaad!
- smaadt!
- gesmaad
- smadend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for smaden:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
håna | schimpscheut | |
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
håna | smaden; smalen | afgeven op; beschimpen; bespotten; laten passeren; schamperen; uitschelden; versmaden |
skymfa | smaden; smalen | beschimpen; uitschelden; voor het hoofd stoten |
slandra | belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden | |
smäda | smaden; smalen | afgeven op; beschimpen; zwart kleuren; zwartmaken |