Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. temen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de temen de neerlandés a sueco

temen:

temen verbo (teem, teemt, teemde, teemden, geteemd)

  1. temen
    gnälla; lipa; kvida; jämra sig
    • gnälla verbo (gnäller, gnällde, gnällt)
    • lipa verbo (lipar, lipade, lipat)
    • kvida verbo (kvider, kvidde, kvidt)
    • jämra sig verbo (jämrar sig, jämrade sig, jämrat sig)

Conjugaciones de temen:

o.t.t.
  1. teem
  2. teemt
  3. teemt
  4. temen
  5. temen
  6. temen
o.v.t.
  1. teemde
  2. teemde
  3. teemde
  4. teemden
  5. teemden
  6. teemden
v.t.t.
  1. heb geteemd
  2. hebt geteemd
  3. heeft geteemd
  4. hebben geteemd
  5. hebben geteemd
  6. hebben geteemd
v.v.t.
  1. had geteemd
  2. had geteemd
  3. had geteemd
  4. hadden geteemd
  5. hadden geteemd
  6. hadden geteemd
o.t.t.t.
  1. zal temen
  2. zult temen
  3. zal temen
  4. zullen temen
  5. zullen temen
  6. zullen temen
o.v.t.t.
  1. zou temen
  2. zou temen
  3. zou temen
  4. zouden temen
  5. zouden temen
  6. zouden temen
en verder
  1. ben geteemd
  2. bent geteemd
  3. is geteemd
  4. zijn geteemd
  5. zijn geteemd
  6. zijn geteemd
diversen
  1. teem!
  2. teemt!
  3. geteemd
  4. temend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for temen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
lipa jank; snik
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
gnälla temen brommen; brullen; emmeren; gillen; janken; kankeren; kermen; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; zemelen; zich beklagen
jämra sig temen huilen; jammeren; jeremiëren; lamenteren; schreien; weeklagen
kvida temen brullen; gillen; janken; zemelen
lipa temen brullen; grienen; huilen; janken; krijsen; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden