Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. uitgescheiden:
  2. uitscheiden:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitgescheiden de neerlandés a sueco

uitgescheiden:

uitgescheiden adj.

  1. uitgescheiden (opgehouden; gestopt)

Translation Matrix for uitgescheiden:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
stannad gestopt; opgehouden; uitgescheiden
stannat gestopt; opgehouden; uitgescheiden
stoppat gestopt; opgehouden; uitgescheiden bekleed; gelegd; gestoffeerd; opgevuld; volgestopt

uitscheiden:

uitscheiden verbo (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)

  1. uitscheiden (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; staken)
    upphöra; sluta; överge; ge upp
    • upphöra verbo (upphör, upphörde, upphört)
    • sluta verbo (slutar, slutade, slutat)
    • överge verbo (överger, övergav, övergivit)
    • ge upp verbo (ger upp, gav upp, givit upp)
  2. uitscheiden (lozen; afvoeren; afscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    tömma; avleda; låta avrinna; uttappa
    • tömma verbo (tömmer, tömmde, tömmt)
    • avleda verbo (avleder, avledde, avlett)
    • låta avrinna verbo (låter avrinna, låt avrinna, låtit avrinna)
    • uttappa verbo (uttappar, uttappade, uttappat)

Conjugaciones de uitscheiden:

o.t.t.
  1. scheid uit
  2. scheidt uit
  3. scheidt uit
  4. scheiden uit
  5. scheiden uit
  6. scheiden uit
o.v.t.
  1. scheidde uit
  2. scheidde uit
  3. scheidde uit
  4. scheidden uit
  5. scheidden uit
  6. scheidden uit
v.t.t.
  1. heb uitgescheiden
  2. hebt uitgescheiden
  3. heeft uitgescheiden
  4. hebben uitgescheiden
  5. hebben uitgescheiden
  6. hebben uitgescheiden
v.v.t.
  1. had uitgescheiden
  2. had uitgescheiden
  3. had uitgescheiden
  4. hadden uitgescheiden
  5. hadden uitgescheiden
  6. hadden uitgescheiden
o.t.t.t.
  1. zal uitscheiden
  2. zult uitscheiden
  3. zal uitscheiden
  4. zullen uitscheiden
  5. zullen uitscheiden
  6. zullen uitscheiden
o.v.t.t.
  1. zou uitscheiden
  2. zou uitscheiden
  3. zou uitscheiden
  4. zouden uitscheiden
  5. zouden uitscheiden
  6. zouden uitscheiden
en verder
  1. ben uitgescheiden
  2. bent uitgescheiden
  3. is uitgescheiden
  4. zijn uitgescheiden
  5. zijn uitgescheiden
  6. zijn uitgescheiden
diversen
  1. scheid uit!
  2. scheidt uit!
  3. uitgescheiden
  4. uitscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitscheiden [znw.] sustantivo

  1. uitscheiden (eindigen; ophouden; staken; kappen; afhaken)
    stoppande

Translation Matrix for uitscheiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
stoppande afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
avleda afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
ge upp ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden capituleren; de brui geven aan; erop achteruitgaan; geld inleveren; opgeven; overgeven; strijd opgeven; toegeven; uitleveren; zich over geven; zich overgeven
låta avrinna afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
sluta ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden aankomen; afhaken; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; eindigen; eruitstappen; finishen; geraken; haspelen; naar einde toewerken; op een haspel winden; opgeven; ophouden; opklossen; opwikkelen; opwinden; stoppen; terechtkomen; verzeilen
tömma afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegpompen; leegstorten; legen; plunderen; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitnemen; uitpersen; uitplunderen; uitpompen; uitschudden; uitzuigen
upphöra ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden aflaten; belanden; geraken; ongeldig worden; ophouden; terechtkomen; verzeilen
uttappa afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
överge ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afschaffen; afstaan; afstand doen; afzien; in de steek laten; overgeven; verlaten
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
ge upp brui
stoppande afsluitend; stoppend; verstoppend

Wiktionary: uitscheiden


Cross Translation:
FromToVia
uitscheiden upphöra; fullborda; ända cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.