Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. weerkaatsen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de weerkaatsen de neerlandés a sueco

weerkaatsen:

weerkaatsen verbo (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)

  1. weerkaatsen (weergalmen; resoneren; echoën; )
    eka
    • eka verbo (ekar, ekade, ekat)
  2. weerkaatsen (weerschijnen)
    reflektera; återspegla; återkasta
    • reflektera verbo (reflekterar, reflekterade, reflekterat)
    • återspegla verbo (återspeglar, återspeglade, återspeglat)
    • återkasta verbo (återkastar, återkastade, återkastat)
  3. weerkaatsen (terugkaatsen; reflecteren; stuiten; echoën; terugstoten)
    återkasta; återskalla; kasta tillbaka
    • återkasta verbo (återkastar, återkastade, återkastat)
    • återskalla verbo (återskallar, återskallade, återskallat)
    • kasta tillbaka verbo (kastar tillbaka, kastade tillbaka, kastat tillbaka)

Conjugaciones de weerkaatsen:

o.t.t.
  1. weerkaats
  2. weerkaatst
  3. weerkaatst
  4. weerkaatsen
  5. weerkaatsen
  6. weerkaatsen
o.v.t.
  1. weerkaatste
  2. weerkaatste
  3. weerkaatste
  4. weerkaatsten
  5. weerkaatsten
  6. weerkaatsten
v.t.t.
  1. heb weerkaatst
  2. hebt weerkaatst
  3. heeft weerkaatst
  4. hebben weerkaatst
  5. hebben weerkaatst
  6. hebben weerkaatst
v.v.t.
  1. had weerkaatst
  2. had weerkaatst
  3. had weerkaatst
  4. hadden weerkaatst
  5. hadden weerkaatst
  6. hadden weerkaatst
o.t.t.t.
  1. zal weerkaatsen
  2. zult weerkaatsen
  3. zal weerkaatsen
  4. zullen weerkaatsen
  5. zullen weerkaatsen
  6. zullen weerkaatsen
o.v.t.t.
  1. zou weerkaatsen
  2. zou weerkaatsen
  3. zou weerkaatsen
  4. zouden weerkaatsen
  5. zouden weerkaatsen
  6. zouden weerkaatsen
diversen
  1. weerkaats!
  2. weerkaatst!
  3. weerkaatst
  4. weerkaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for weerkaatsen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
eka echoën; galmen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen; schallen; weerschallen
kasta tillbaka echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen teruggooien; terugwerpen
reflektera weerkaatsen; weerschijnen afspiegelen; reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
återkasta echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen; weerschijnen reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
återskalla echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen galmen; met krachtige stem zingen
återspegla weerkaatsen; weerschijnen afspiegelen; reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen

Wiktionary: weerkaatsen


Cross Translation:
FromToVia
weerkaatsen återkasta reflect — to mirror, or show the image of something
weerkaatsen förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.
weerkaatsen begrunda; besinna; betänka; övertänka réfléchir — À trier