Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. wiegelen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de wiegelen de neerlandés a sueco

wiegelen:

wiegelen verbo (wiegel, wiegelt, wiegelde, wiegelden, gewiegeld)

  1. wiegelen
    gunga; svänga; vagga; svaja; kränga
    • gunga verbo (gungar, gungade, gungat)
    • svänga verbo (svänger, svängde, svängt)
    • vagga verbo (vaggar, vaggade, vaggat)
    • svaja verbo (svajar, svajade, svajat)
    • kränga verbo (kränger, krängde, krängt)

Conjugaciones de wiegelen:

o.t.t.
  1. wiegel
  2. wiegelt
  3. wiegelt
  4. wiegelen
  5. wiegelen
  6. wiegelen
o.v.t.
  1. wiegelde
  2. wiegelde
  3. wiegelde
  4. wiegelden
  5. wiegelden
  6. wiegelden
v.t.t.
  1. heb gewiegeld
  2. hebt gewiegeld
  3. heeft gewiegeld
  4. hebben gewiegeld
  5. hebben gewiegeld
  6. hebben gewiegeld
v.v.t.
  1. had gewiegeld
  2. had gewiegeld
  3. had gewiegeld
  4. hadden gewiegeld
  5. hadden gewiegeld
  6. hadden gewiegeld
o.t.t.t.
  1. zal wiegelen
  2. zult wiegelen
  3. zal wiegelen
  4. zullen wiegelen
  5. zullen wiegelen
  6. zullen wiegelen
o.v.t.t.
  1. zou wiegelen
  2. zou wiegelen
  3. zou wiegelen
  4. zouden wiegelen
  5. zouden wiegelen
  6. zouden wiegelen
diversen
  1. wiegel!
  2. wiegelt!
  3. gewiegeld
  4. wiegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wiegelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
gunga schommel
vagga houder; kribbe; schommelbedje; slaapplaats voor baby's; wieg
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
gunga wiegelen bengelen; beven; deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; schudden; slingeren; trillen; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken
kränga wiegelen
svaja wiegelen heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen
svänga wiegelen buigen; draaien; iets omdraaien; krommen; omkeren; oscilleren; schommelen; welven; wenden; wiegen; zwengelen; zwenken
vagga wiegelen deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; waggelen; wiebelen; wiegen