Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. winkel:
  2. winkelen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de winkel de neerlandés a sueco

winkel:

winkel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de winkel (winkelzaak; zaak)
    affär

Translation Matrix for winkel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
affär winkel; winkelzaak; zaak aangelegenheid; affaire; deal; geval; kwestie; transactie; verkoop; winkelruimte; zaak

Palabras relacionadas con "winkel":

  • winkelen, winkels, winkeltje, winkeltjes

Definiciones relacionadas de "winkel":

  1. gebouw waar je dingen kunt kopen1
    • ze hebben een groentewinkel1

Wiktionary: winkel


Cross Translation:
FromToVia
winkel magasin; affär; butik; kiosk shop — establishment that sells goods
winkel affär; butik; handelsbod boutiquemagasin, partie de façade du rez-de-chaussée d’une maison consacrée à un commerce de détail ou, à la fois, à la fabrication et à la vente.
winkel affär; butik; handelsbod magasin — commerce|nocat=1 boutique plus ou moins considérable, où l’on vendre des marchandises, en gros ou au détail.

winkel forma de winkelen:

winkelen verbo (winkel, winkelt, winkelde, winkelden, gewinkeld)

  1. winkelen (boodschappen doen; inkopen; inslaan; inkopen doen)
    gå och handla; åka och handla
    • gå och handla verbo (går och handlar, gick och handlade, gått och handlat)
    • åka och handla verbo (åker och handla, åkte och handla, åkt och handla)

Conjugaciones de winkelen:

o.t.t.
  1. winkel
  2. winkelt
  3. winkelt
  4. winkelen
  5. winkelen
  6. winkelen
o.v.t.
  1. winkelde
  2. winkelde
  3. winkelde
  4. winkelden
  5. winkelden
  6. winkelden
v.t.t.
  1. heb gewinkeld
  2. hebt gewinkeld
  3. heeft gewinkeld
  4. hebben gewinkeld
  5. hebben gewinkeld
  6. hebben gewinkeld
v.v.t.
  1. had gewinkeld
  2. had gewinkeld
  3. had gewinkeld
  4. hadden gewinkeld
  5. hadden gewinkeld
  6. hadden gewinkeld
o.t.t.t.
  1. zal winkelen
  2. zult winkelen
  3. zal winkelen
  4. zullen winkelen
  5. zullen winkelen
  6. zullen winkelen
o.v.t.t.
  1. zou winkelen
  2. zou winkelen
  3. zou winkelen
  4. zouden winkelen
  5. zouden winkelen
  6. zouden winkelen
diversen
  1. winkel!
  2. winkelt!
  3. gewinkeld
  4. winkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

winkelen [znw.] sustantivo

  1. winkelen

Translation Matrix for winkelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
gå ut och handla winkelen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
gå och handla boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
åka och handla boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
- boodschappen doen

Palabras relacionadas con "winkelen":


Wiktionary: winkelen


Cross Translation:
FromToVia
winkelen handla; shoppa shop — to visit shops
winkelen shopping shopping — activity of buying

Traducciones relacionadas de winkel